Vernietigende rechterlijke uitspraak over het pseudo-vergunningensysteem voor cryptovalutabedrijven | Wwft

Op 4 oktober jl. besliste de Rotterdamse rechtbank dat de Nederlandse wetgever in strijd met Europees recht een pseudo-vergunningenregime voor de cryptovalutasector heeft geïntroduceerd (zoals ik al schreef). Het geeft aan dat het ministerie verantwoordelijk voor deze regelgeving, het ministerie van Financiën, niet bereid is om zich aan Europese regels te houden.

Uit de inhoudsindicatie door de rechtbank:

De rechtbank volgt de cryptodienstverleners in hun standpunt dat de wijze waarop DNB registratieverzoeken beoordeelt in strijd is met de reikwijdte van de door de Europese wetgever in de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn (AMLD5) neergelegde registratieplicht voor cryptodienstverleners. De kosten van de werkzaamheden van DNB in het kader van de registratieverzoeken die buiten deze reikwijdte vallen, zijn in 2021 ten onrechte aan de cryptodienstverleners doorbelast. De beroepen zijn gegrond. Omdat het rechtmatig in rekening brengen van de toezichtkosten over het jaar 2021 bij de cryptodienstverleners op grond van de thans geldende regelgeving niet mogelijk is, heeft de rechtbank zelf in de zaak voorzien en de besluiten van DNB waarbij zij de toezichtkosten over dit jaar bij de cryptodienstverleners in rekening heeft gebracht, herroepen.

In de uitspraak worden de bezwaren van de cryptovalutabedrijven als volgt samengevat:

3. De cryptodienstverleners voeren als beroepsgrond aan dat de kosten van de beoordeling van de registratieverzoeken door DNB ten onrechte als onderdeel van de kosten van het doorlopend toezicht voor 2021 aan hen zijn doorbelast. Daartoe hebben zij naar voren gebracht dat DNB bij de beoordeling van registratieverzoeken handelt buiten het bestek van het door de Europese wetgever beoogde registratieregime en dat DNB ook niet betwist dat het bedrag dat voor de beoordeling van registratieverzoeken in rekening wordt gebracht niet kostendekkend is. Volgens de cryptodienstverleners bestaat het registratieregime op basis van artikel 47 van de AMLD5 uit twee vereisten, te weten de verplichte registratie en de voorafgaande toetsing op betrouwbaarheid en geschiktheid van de leidinggevenden en uiteindelijk begunstigden. De kosten die gemoeid zijn met het opvragen en bestuderen van alle andere informatie door DNB in het kader van een registratieverzoek kunnen volgens de cryptodienstverleners dan ook niet aan hen worden doorbelast.

De rechtbank overweegt dat in de Nederlandse wet meer wordt gevraagd dan op grond van Europese regels (AMLD5) nodig is:

3.5. De rechtbank stelt vast dat de wettelijk verplicht te verstrekken en te beoordelen gegevens bij een registratieverzoek aanmerkelijk meer en andere gegevens betreffen dan de gegevens die nodig zijn om een aanbieder op grond van artikel 23f van de Wwft te kunnen inschrijven in het openbaar register van aanbieders en om de geschiktheid en betrouwbaarheid van de beleidsbepaler(s) en uiteindelijk belanghebbende(n) van de aanbieder te kunnen toetsen. Daarbij komt nog dat DNB op grond van artikel 3, eerste lid, aanhef en o, van de Uitvoeringsregeling bovenop de in dit artikellid genoemde gegevens andere gegevens en bescheiden kan opvragen die zij in het belang van de registratie nodig acht, wat zij blijkens de toelichting op het door haar gebruikte registratieformulier ook daadwerkelijk doet.

3.6 Hoewel bij de beoordeling van registratieverzoeken op deze wijze door DNB sprake is van een aan haar bij of krachtens de Wwft opgedragen taak en daaruit voortvloeiende werkzaamheden, is daarvoor geen grondslag aanwezig in de AMLD5. Zoals ook de Afdeling advisering van de Raad van State in haar advies van 3 juni 2019 (nr. W06.19.0080/III en TK, 2018-2019, 35245, nr. 4) over de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn heeft opgemerkt, maakt de richtlijn het niet mogelijk om de daarin voorgeschreven registratieplicht vorm te geven als een (verdergaande) vergunningplicht, waarbij er vooraf een toets plaatsvindt of een instelling kan voldoen aan haar Wwft-verplichtingen.

zodat de rechtbank tot onverbindendheid concludeert. De rechtbank verklaart de beroepen gegrond en vernietigt de bestreden besluiten van DNB.

Lees over deze zaak ook het artikel van Simon Lelieveldt: Long story short: Dutch judge finds DNB (Dutch AML-supervisor for crypto) did overstep its mandate in registration verifications and invalidates parts of AML law. In 2019 legde hij al uit waarom de Nederlandse implementatie incorrect is.

Het FD schreef Rechter streept deel rekeningen DNB aan cryptobedrijven weg.

Onbekend's avatar

About Ellen Timmer

Weblog: https://ellentimmer.com/ ||| Microblog: https://mastodon.nl/@ellent ||| Motto: goede bedoelingen rechtvaardigen geen slechte regels
Dit bericht werd geplaatst in Europa, Financieel recht, onder meer Wft, Wtt, Fraude, witwasbestrijding, Wwft, Grondrechten, ICT, privacy, e-commerce, Virtuele valuta en getagd met , , , , , . Maak de permalink favoriet.

1 Response to Vernietigende rechterlijke uitspraak over het pseudo-vergunningensysteem voor cryptovalutabedrijven | Wwft

  1. Ellen Timmer's avatar Ellen Timmer schreef:

    In het FD verscheen het bericht DNB verliest opnieuw rechtszaak over toezicht cryptosector, waaruit blijkt dat het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) korte metten heeft gemaakt met de doorbelasting van de vergunnningkosten door DNB.

    Op deze plaats is de uitspraak te vinden, daarin wordt vermeld wat de achtergrond is:

    De rechtbank Rotterdam heeft in haar uitspraak (de aangevallen uitspraak) van 4 oktober 2023 (ECLI:NL:RBROT:2023:9157) de beroepen van de cryptodienstverleners tegen afzonderlijke besluiten van 11 augustus 2022 gegrond verklaard, omdat de wijze waarop DNB registratieverzoeken beoordeelt in strijd is met de in de vierde anti-witwasrichtlijn (AMLD5) neergelegde registratieplicht voor cryptodienstverleners. De rechtbank heeft zelf in de zaak voorzien en de besluiten tot de vaststelling van de toezichtkosten over 2021 voor ieder van de cryptodienstverleners (heffingsbesluiten) herroepen.
    DNB heeft tegen de aangevallen uitspraak hoger beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om hangende het hoger beroep een voorlopige voorziening te treffen.

    Het initiatief kwam van DNB. Het College wees het verzoek van DNB af.

    Uit de overwegingen:

    3.1 Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), in samenhang met artikel 8:108 van de Awb, kan, indien bij het College hoger beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.

    3.2 Volgens DNB verzekert het Nederlandse registratiestelsel de volle werking en het nuttig effect van de vierde en vijfde anti-witwasrichtlijn. DNB weerspreekt dat het Nederlandse registratiestelsel gelijk te stellen is met een vergunningstelsel. De wetgever heeft binnen de grenzen van het unierecht gekozen voor een registratieplicht (en niet een vergunningsplicht).

    3.3. De cryptodienstverleners betogen dat DNB het alleen principieel oneens is met bepaalde rechtsoverwegingen uit de aangevallen uitspraak. Daar is een voorlopige voorziening niet voor bedoeld. De rechtbank heeft de heffingsbesluiten herroepen, zodat DNB de betreffende heffingen moet terugbetalen. DNB heeft niet gesteld dat zij hiertoe niet in staat is. Bovendien vormt een financieel belang geen reden tot het treffen van een voorlopige voorziening.

    4.1 De rechtbank heeft geoordeeld dat de Nederlandse wet in weerwil van AMLD5 de registratieplicht de vorm heeft gegeven van een vergunningplicht, waarbij vooraf een toets plaatsvindt of een instelling kan voldoen aan haar Wwft-verplichtingen. Zo dienen bijvoorbeeld bij een registratieverzoek gegevens te worden verstrekt over de inrichting van de bedrijfsvoering met betrekking tot de integere en beheerste bedrijfsuitoefening. De rechtbank concludeert dat de artikelen 23d, eerste lid, en artikel 23e, eerste lid, van de Wwft voor zover zij verder strekken dan de gegevens die nodig zijn om een aanbieder te kunnen registreren onverbindend zijn wegens strijd met de in artikel 47 van de in AMLD5 neergelegde registratieplicht.

    4.2 Deze spoedprocedure leent zich niet voor een inhoudelijke oordeel op dit punt. Dat betekent dat de voorzieningenrechter volstaat met een ‘zuivere belangenafweging’ en enkel de vraag beantwoordt of, gegeven de onzekerheid over de juiste uitleg van AMLD5, aanleiding bestaat de aangevallen uitspraak te schorsen, omdat het belang van DNB zwaarder weegt dan dat van de cryptodienstverleners.

    5.1 De voorzieningenrechter merkt allereerst op dat de aangevallen uitspraak de rechten en plichten bepaalt tussen DNB en de cryptodienstverleners en zich niet uitstrekt tot andere rechtspersonen die diensten met betrekking tot virtuele valuta aanbieden. De aangevallen uitspraak heeft bovendien geen gezag van gewijsde (en staat dus nog niet vast) zolang daartegen nog een hoger beroepsprocedure loopt. De aangevallen uitspraak heeft dus geen rechtstreekse betekenis voor nieuwe registratieverzoeken en dwingt DNB niet tot een van de wet afwijkende beoordeling of herinrichting van haar registratieproces. Dat is dus anders dan in de uitspraak van het College van 26 september 2008 (ECLI:NL:CBB:2008:BF8814), en bovendien heeft in deze zaak de rechtbank zelf de heffingsbesluiten heeft herroepen.

    5.2 Uitvoering van de aangevallen uitspraak betekent dat DNB de toezichtskosten 2021 aan de cryptodienstverleners terugbetaalt en daarmee het restitutierisico gaat lopen (als het College haar uiteindelijk in het gelijk stelt). Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat belang van DNB onvoldoende, mede in aanmerking genomen dat met de invoering van de Markets in Crypto-Assets Regulation (MiCAR), het eerste Europese wetgevingspakket voor het reguleren van crypto’s en aan crypto’s gerelateerde diensten eind 2024 het toezicht wordt overgeheveld naar de Autoriteit Financiële Markten, voor het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter zal het verzoek daarom afwijzen.

Plaats een reactie