Nonprofit organisaties keren zich tegen het fenomeen ‘uiteindelijk begunstigde’ | ubo, ubo-register

Onlangs is er geconsulteerd (aankondiging) over de implementatie van de nieuwe Europese antiwitwasregels, waarvan het register van ‘uiteindelijk begunstigden’, het ubo-register, deel uitmaakt.
Aan die consultatie is mee gedaan door nonprofitorganisaties, die zich in hun consultatiereactie expliciet keren tegen het ‘ubo’ fenomeen in de witwasbestrijding.

Goede Doelen Nederland

De branchevereniging van goede doelen, Goede Doelen Nederland, schrijft in hun consultatiereactie:

UBO niet relevant bij maatschappelijke organisaties zoals verenigingen en stichtingen die handelen in het algemeen belang en voldoen aan transparantie vereisten (ANBI/CBF)
Deze Implementatiewet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering (Iwt) implementeert richtlijn (EU) 2024/1640 (AMLD6). In recital 113 van deze richtlijn staat: “De specifieke aard van bepaalde juridische entiteiten, zoals verenigingen, vakbonden, politieke partijen of kerken, leidt niet tot een zinvolle identificatie van uiteindelijk begunstigden op basis van eigendomsbelangen of lidmaatschap. In die gevallen kan het echter zo zijn dat de hogere leidinggevenden op andere wijze zeggenschap over de juridische entiteit uitoefenen. In die gevallen moeten dergelijke leidinggevenden worden aangegeven als de uiteindelijk begunstigden”.

Het concept van uiteindelijk belanghebbenden past niet in de non-profitsector, die expliciet geen private belangen dient, maar publieke belangen. Een bestuurder van een ANBI zet zich per definitie in voor het algemeen nut en heeft geen economisch belang en kan dus geen UBO zijn (zie Bijlage I voor een nadere toelichting).

Voor verenigingen en stichtingen die handelen in het algemeen belang en voldoen aan transparantie vereisten (ANBI/CBF) behoeven daarom geen UBO-verplichtingen te gelden.

(…)

Bijlage I: Argumenten waarom een ANBI geen UBO kan en mag hebben

1. Het is inhoudelijk onjuist om ANBI’s te verplichten een UBO of ‘uiteindelijk belanghebbende’ aan te wijzen en te registreren in het Handelsregister. De essentie van een organisatie die de ANBI-status heeft verkregen is dat de ‘uiteindelijk belanghebbende’ het algemeen nuttige doel is waarvoor de ANBI-status is afgegeven. Dit kan uit de aard van de zaak bij ANBI’s nooit een natuurlijke persoon zijn. De eisen voor deze status zijn helder en laten geen ruimte voor misverstanden op dit punt. Daarnaast is het een ANBI wettelijk verboden om een bij de ANBI werkzame persoon bij ontmanteling recht te geven op het vermogen van de instelling.

2. Het verplicht te doen publiceren van gegevens over de ‘uiteindelijk belanghebbende’ van een ANBI kan op onjuiste wijze de privacy van betrokkenen aantasten. Hoewel bestuurders van ANBI’s geen recht mogen hebben op het vermogen van de instelling staan zij wel als zodanig geregistreerd. Er ontstaat zo dus door deze wet doelbewust onjuiste informatie over personen.

3. ANBI’s de verplichting opleggen een ‘uiteindelijk belanghebbende’ aan te wijzen en te registreren, beïnvloedt de beeldvorming en het functioneren van de filantropische sector negatief. De neiging om bij te dragen aan de sector zal afnemen. Minder mensen zullen zich bestuurlijk voor ANBI’s willen inzetten.

4. ANBI’s de verplichting opleggen een ‘uiteindelijk belanghebbende’ aan te wijzen en te registreren in het Handelsregister leidt tot onnodige verzwaring van de administratieve lastendruk. Uit recente evaluaties blijkt dat met name kleinere ANBI’s – en dat zijn er veel – nu al grote moeite hebben met de administratieve lastendruk. De registratieplicht is een onnodige verzwaring.

Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV)

De Vereniging Nederlandse Organisaties Vrijwilligerswerk (NOV) schrijft in hun consultatiereactie:

1. Allereerst willen wij stellen dat het onjuist is om van vrijwilligersorganisaties (stichtingen en vereniging, ANBI’s en SBBI’s) te eisen dat zij een UBO (uiteindelijk belanghebbende) aanwijzen en registreren in het Handelsregister. Voor de meeste vrijwilligersorganisaties geldt dat hun “uiteindelijk eigenaar” het algemeen nut is dat zij dienen en niet een persoon. Wettelijk is vastgelegd dat geen enkel individu kan profiteren van de bezittingen van een ANBI of SBBI (Sociaal Belang Behartigende Instelling) bij een eventuele opheffing. De regels hierover zijn strikt en laten geen enkele twijfel bestaan. Hetzelfde geldt voor veel verenigingen, die eveneens geen private eigenaren of individuen hebben die er persoonlijk voordeel uit halen. Voor zowel ANBI’s als verenigingen – vaak ook aangeduid als SBBI’s – leidt de verplichting tot het aanwijzen van een UBO tot verwarring en druist deze in tegen hun juridische structuur en doelstelling. Het opleggen van deze verplichting wekt zelfs wrevel.

De Europese regelgeving (de antiwitwasverordening en de zesde antiwitwasrichtlijn) biedt lidstaten expliciet ruimte om vrijstellingen of versoepelingen te verlenen bij lage risico’s. Deze lidstaatoptie is in het Nederlandse ontwerpwetsvoorstel ook opgenomen. Zo bepaalt artikel 2.1, tweede lid, van het wetsvoorstel Implementatiewet ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering:

“Bij algemene maatregel van bestuur kan, met inachtneming van de artikelen 4 tot en met 7 van de antiwitwasverordening en zo nodig onder het stellen van aanvullende regels, geheel of gedeeltelijk vrijstelling worden verleend van de vereisten van de antiwitwasverordening.”

Daarnaast bevestigt de Memorie van Toelichting dat lastenluwe implementatie een belangrijk uitgangspunt is, en dat de wetgever zoveel mogelijk gebruik wil maken van vrijstellingen bij lage risico’s. Stichtingen en verenigingen die uitsluitend werken in het publieke belang en zonder winstoogmerk functioneren, behoren aantoonbaar tot deze lage-risicocategorie. Zij kennen geen aandeelhouders, geen particuliere begunstigden en vallen al onder strikte nationale regels (bijvoorbeeld bij ANBI’s en SBBI’s).

Het is daarom proportioneel en juridisch verdedigbaar dat Nederland van deze lidstaatoptie gebruikmaakt en stichtingen en verenigingen geheel of gedeeltelijk vrijstelt van de verplichtingen van de antiwitwasverordening. Dit sluit beter aan bij de risicogebaseerde benadering die de Europese wetgeving zelf als uitgangspunt neemt.

Vereniging NOV vindt dat deze lidstaatoptie gebruikt moet worden.

Ook tegen andere aspecten van het ubo-gebeuren maakt NOV bezwaar, zoals de bizarre bureaucratie die het met zich mee brengt en de problemen met banken. Lees de uitvoerige reactie.

Begrijpelijke kritiek

De kritiek van Goede Doelen Nederland en het NOV is goed te begrijpen. Een behoorlijke onderbouwing van de noodzaak om in de echte nonprofit uiteindelijk begunstigden aan te wijzen ontbreekt.

 

 

Lees de artikelen op deze site over de ubo in de nonprofit.

Onbekend's avatar

About Ellen Timmer

Weblog: https://ellentimmer.com/ ||| Microblog: https://mastodon.nl/@ellent ||| Motto: goede bedoelingen rechtvaardigen geen slechte regels
Dit bericht werd geplaatst in Financieel recht, onder meer Wft, Wtt, Fraude, witwasbestrijding, Wwft, Grondrechten, Ubo-register en getagd met , , , , , , , , , . Maak de permalink favoriet.

1 Response to Nonprofit organisaties keren zich tegen het fenomeen ‘uiteindelijk begunstigde’ | ubo, ubo-register

  1. langedirkde's avatar [anoniem] schreef:

    In het AML denken past niet dat er geen UBO is, er moet altijd een UBO zijn, denkt men. En dat lost men op met het idiote construct van de pseudo-ubo, zijnde het bestuur, maar die moeten wel nog “even” apart in het UBO-register (dat mind you onderdeel is van het handelsregister) worden ingeschreven.

    Waarom kunnen we er ons niet bij neerleggen dat er vaak geen ubo’s (mensen met > 25% egendom of zeggenschap) bestaan?

    Sorry Ellen, jij bent haast de enige aan wie ik die vraag juist niet moet stellen.😁

Geef een reactie op [anoniem] Reactie annuleren