Kamerbreed is men het er over eens dat misdaad moet worden bestreden en kamerbreed aanvaardt men kritiekloos de gammele principes van de witwasbestrijding [1]. Dat is al langer duidelijk en blijkt nu ook weer uit de behandeling van het nieuwste voorstel tot wijziging van de Nederlandse witwasbestrijdingswet [2].
Maar één fractie durft vragen te stellen over hoe de toetsing van uiteindelijk belanghebbenden van bepaalde ondernemingen (crypto aanbieders, trustkantoren) [3] verloopt, dat is de PVV:
De leden van de PVV-fractie merken allereerst op dat voor wat betreft de betrouwbaarheid van uiteindelijk belanghebbenden van trustkantoren, aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, aanbieders van bewaarportemonnees en wisselinstellingen aangesloten wordt bij de bestaande betrouwbaarheidseisen voor beleidsbepalers en medebeleidsbepalers. De leden van de PVV-fractie vragen toe te lichten wat deze bestaande betrouwbaarheidseisen voor beleidsbepalers en medebeleidsbepalers precies inhouden.
Voor wat betreft de toetsing van bekwaamheid merken de leden van de PVV-fractie op dat in zijn algemeenheid geldt dat iemands geschiktheid gerelateerd is aan de functie die iemand uitoefent bij een bepaalde financiële onderneming. De leden van de PVV-fractie willen weten hoe de verschillende vaardigheden, kennis en professioneel gedrag van de uiteindelijk belanghebbende precies worden getoetst en hoe er bepaald zal worden dat iemand «onbekwaam» is.
Voorts merken de leden van de PVV-fractie op dat de toetsing van de geschiktheid van uiteindelijk belanghebbenden van trustkantoren, aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta en fiduciaire valuta, aanbieders van bewaarportemonnees en wisselinstellingen een andere beoordeling dan de geschiktheidstoetsing van (mede)beleidsbepalers behelst. De leden van de PVV-fractie vragen naar het precieze verschil hiertussen.
Verder merken de leden van de PVV-fractie op dat de reputatietoets grotendeels plaatsvindt aan de hand van de eerdere ervaringen die de uiteindelijk belanghebbende heeft met het zijn van uiteindelijk belanghebbende van andere entiteiten, het investeringsverleden van de uiteindelijk belanghebbende, zijn of haar curriculum vitae, en zijn of haar ervaring met trustkantoren, wisselinstellingen of aanbieders. De leden van de PVV-fractie vragen welke minimale eisen hiervoor gelden.
Ten slotte merken de leden van de PVV-fractie op dat een uiteindelijk belanghebbende geacht wordt een goede reputatie te bezitten indien er geen betrouwbaar bewijs is dat het tegendeel suggereert en de toezichthouder geen goede redenen heeft om aan de goede reputatie van de uiteindelijk belanghebbende te twijfelen. De leden van de PVV-fractie vragen wat er precies wordt verstaan onder een «goede reputatie» en hoe dit wordt bepaald.
De VVD vraagt zich af hoeveel nieuwe toetsingen moeten gaan plaats vinden. Dat zal er van af hangen of de uiteindelijk belanghebbenden andere personen zijn dan de beleidsbepalers die nu al getoetst moeten worden [3].
Ik ben benieuwd naar de beantwoording. Daarna zal het wetsvoorstel wel worden aangenomen met alleen de PVV tegen (lees onder meer dit).
Noten
[1] Misdaadbestrijding is niet verkeerd, maar de huidige regels leveren zeer veel bureaucratie op, leiden tot discriminatie en de-risking, worden opgelegd aan ondernemingen voor wie de regels niet uitvoerbaar zijn en leiden niet tot verbetering van de misdaadbestrijding.
[2] Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Zie voor de vele wetten en wijzigingen in 2019 en 2020 deze tag.
[3] Het gaat hier altijd om toetsing van natuurlijke personen, door mij aangeduid als ‘personentoetsing‘. Bij financiële instellingen en trustkantoren is al sprake van personentoetsing bij een grote groep personen, zoals hoge leidinggevenden, statutair bestuurders en commissarissen (‘beleidsbepalers’ en ‘mede-beleidsbepalers’).