Enige tijd geleden is het begrip “virtueel trustkantoor” geïntroduceerd in de discussie over de regelgeving inzake trustkantoren. Dit begrip is ook doorgedrongen in parlementaire stukken. Uit de verwijzingen in enige artikelen begrijp ik dat dit begrip afkomstig is van M.T. van der Wulp, Trustkantoren in Nederland: trustdienstverlening en misbruik (8), 48 pp., Erasmus Universiteit Rotterdam: Rotterdam, ISBN: 978-90-5677-087-7. Deze uitgave is niet openbaar toegankelijk, zodat ik de inhoud er van niet kan bestuderen. (En gelet op wat ik er over lees heb ik niet de neiging er geld aan te willen uitgeven.)
Van der Wulp’s artikel uit 2010
Dezelfde auteur levert in 2010 een bijdrage aan het Tijdschrift voor Toezicht onder de titel “Verscherping van het toezicht op trustkantoren“. In dat artikel geeft hij niet aan waarom het begrip “virtueel trustkantoor” nodig is voor een beter begrip van de sector.
Als ik me even beperk tot de basisdiensten van trustkantoren, nl. domicilieverlening en het zijn van statutair directeur (1), dan is er aan die activiteiten niets virtueels. Voor domicilieverlening is een fysiek kantoor nodig en voor het zijn van directeur zijn allerlei fysieke activiteiten vereist. Die fysieke activiteiten vinden meestal vanuit Nederland plaats. Immers, de reden voor het inhuren van een trustkantoor is meestal juist dat er – bijvoorbeeld om fiscale redenen – een vestiging in Nederland moet zijn.
Als geconstateerd wordt dat ook ‘buitenlanders’ zich op de Nederlandse trustkantorenmarkt begeven, betekent dit dat die buitenlanders wel een fysieke aanwezigheid in Nederland zullen moeten hebben, anders kunnen zij de domicilie niet bieden. En als die buitenlanders statutair bestuurder van Nederlandse rechtspersonen willen zijn, is kennis van het Nederlandse recht nodig. Het ligt dus niet erg voor de hand dat deze diensten “vanuit” het buitenland worden aangeboden.
De opmerkingen van Van der Wulp in zijn artikel uit 2010, onder meer
“Er zijn op internet echter ook bedrijven actief die, zonder dat zij over een vergunning van DNB beschikken, in hun dienstverlening aanzienlijk verder gaan dan bovengenoemde kantoorverhuurbedrijven. Deze bedrijven verrichten daadwerkelijk trustdiensten voor Nederlandse cliënten (zoals het … zijn van bestuurder en verlenen van domicilie in combinatie met…”
zijn daarom volledig onbegrijpelijk. Wat de betekenis is van “op internet … actief” zijn begrijp ik niet. Dit is van volledig ondergeschikte betekenis en kan geen aanleiding zijn om dergelijke ondernemers “virtuele trustkantoren” te noemen. Ook de vage teksten in paragraaf 5.2 van het artikel dragen niet bij aan het begrip. Van der Wulp schrijft in zijn artikel – zonder dit toe te lichten – dat deze virtuele trustkantoren een sterk afwijkende dienstverlening zouden hebben.
Definitie trustkantoor
Als de overheid de definitie van trustkantoor wil uitbreiden van ondernemingen die “vanuit Nederland” actief zijn, in ondernemingen die “in Nederland” actief zijn, dan kan ik mij daar op zich wel iets bij voorstellen. Echter, dat daarmee een grote groep nieuwe ondernemingen als trustkantoor zal kwalificeren, geloof ik niet. Juist vanwege de kenmerken van de dienstverlening, ligt het niet voor de hand deze diensten vanuit het buitenland aan te bieden.
Conclusie: virtuele trustkantoren bestaan niet.
Dat laat onverlet dat er aanleiding kan zijn de definitie van het begrip “trustkantoor” in de Wet toezicht trustkantoren opnieuw te bezien. Daarbij teken ik aan dat het wel is aan te bevelen alleen ondernemingen onder deze definitie te brengen, die zich bezig houden met de klassieke kernactiviteiten, te weten domicilieverlening, het zijn van statutair bestuurder of trustee. Vervolgens kan bijkomende dienstverlening in het toezicht worden betrokken.
Ik betwijfel of het wel zinvol is om ondernemingen die zich uitsluitend met verkoop van rechtspersonen bezighouden (en niet actief zijn als domicilieverlener, bestuurder of trustee) onder de Wet toezicht trustkantoren te brengen. De aard en dynamiek van hun activiteiten is totaal anders dan van de gewone trustkantoren. Nu op 1 juli 2011 de Wet toezicht op rechtspersonen in werking treedt, lijkt me dat er voldoende mogelijkheden zijn om via de uitvoering van die wet personen aan te pakken die misbruik faciliteren via verkoop van rechtspersonen.
NOOT
(1) Er valt meer onder de definitie van trustkantoor, zoals het bedrijfsmatig verkopen van rechtspersonen. Ik ben van mening dat het verkopen van rechtspersonen eigenlijk een andere activiteit is, al zal een trustkantoor zich daar misschien af en toe mee bezig houden.
—————————– REACTIE ————————————
Het is leuk als er gereageerd wordt. Dennis Vermeulen schrijft op Trustbase op 16 juni 2011:
Je artikel is interessant. Ik vind de discussie ook irrelevant omdat het hier meestal gaat om Nederlandse ‘internet’ aanbieders, die GEEN Nederlandse trustdiensten verlenen, maar juist diensten buiten Nederland verlenen, die om dezelfde reden niet door Nederland kunnen worden gereguleerd, althans dat lijkt mij.
In feite wordt vanuit Nederland geïnformeerd over trustdiensten die BUITEN Nederland mogelijk zijn, maar die worden nooit door dezelfde partij in Nederland uitgevoerd. Het juist om structuren die vanuit Dubai, HK, of waar dan ook worden bestuurd, als het maar buiten Nederland is.
Ik denk dat ze zich beter kunnen richten op de ‘intermediairs’ en deze als zodanig te reguleren, in plaats van te stellen dat deze bedrijven ‘virtuele’ trustkantoren zijn. Want ze zijn geen trustkantoor.
Dat de markt gereguleerd moet worden ben ik het volledig mee eens, want wij zien de vreemdste structuren langskomen die zijn opgericht in Den Haag bij verschillende ‘juristen’, maar ik denk dat ze met deze kwalificatie de plank volledig misslaan.
Mijn reactie op Trustbase op 16 juni 2011:
Dank voor je commentaar. Wat misschien ook speelt is dat er onvoldoende onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds de echte trustdiensten (domicilie/bestuur) en anderzijds de advisering inzake structuren (gedaan door allerlei adviseurs, al dan niet met juridische achtergrond). Het lijkt me niet zinvol dat financiële toezichthouders zich met toezicht op advies bezig gaan houden, daarvoor is de regelgeving (zoals Wtt) volledig ongeschikt.
Zie voor het vervolg op Trustbase.
Aanvulling 17 oktober 2011
Het virtuele trustkantoor komt ook aan de orde in dit bericht van 17 oktober 2011.
In bovenstaande berichtgeving zijn feitelijke onjuistheden opgenomen. Het genoemde EITC-rapport ligt ter inzage bij verschillende bibliotheken, waaronder de KB (Den Haag) en de UB (Erasmus Universiteit, Rotterdam). Het is te bestellen op http://www.toezichtencompliance.nl en is verkrijgbaar bij de juridische boekhandel.
Timmer stelt dat de overheid de definitie van trustkantoor wil uitbreiden van ondernemingen die “vanuit Nederland” actief zijn, naar ondernemingen die “in Nederland” actief zijn. De goedgeïnformeerde lezer zal echter weten dat de definitie van trustkantoren in artikel 1 onderdeel a van de Wtt niet het door Timmer genoemde bestanddeel bevat, maar dat het door haar genoemde betrekking heeft op de verbodsbepaling van artikel 2 lid 1 Wtt, die thans luidt dat het verboden is zonder vergunning van de toezichthouder vanuit een vestiging in Nederland als trustkantoor werkzaam te zijn.
Voor een genuanceerde en onderbouwde bespreking van het recente verschijnsel van de ‘virtuele trustkantoren’ verwijs ik de geïnteresseerde lezer, naast bovengenoemd EITC-rapport, naar het evaluatierapport van het Ministerie van Financiën (Evaluatie Wet toezicht trustkantoren; Onderzoek naar de effectiviteit en doelmatigheid van de Wtt, 26 april 2010, p. 7 e.v. en p. 23 e.v.) evenals de MvT van de Wijzigingswet Financiële Markten 2012 (Kamerstukken II 2010-2011, 32 781, nr. 3, p. 4 e.v. en p. 47).
Aan mevrouw Timmer wordt een exemplaar toegestuurd, zodat zij voordat ze ergens over schrijft eerst kennis kan nemen van datgene waarop zij meent te moeten reageren, hetgeen overigens voor een advocaat toch niet een slechte eigenschap zou zijn.
Inmiddels heb ik het boek van de heer Van der Wulp uit 2009 gelezen. Hij blijkt trustkantoren in het buitenland (die aldaar meewerken aan het bieden van ‘substance’ voor de aldaar gevestigde rechtspersonen) aan te merken als “virtuele” trustkantoren, omdat een deel van de communicatie met de aandeelhouder/ubo digitaal verloopt.
Die digitale communicatie is echter geen bijzonder kenmerk. In de huidige tijd wordt er door dienstverleners heel veel digitaal gecommuniceerd, zoals via e-mail, via beveiligde portals (zoals bij online boekhouden).
Ik blijf daarom van mening dat ten onrechte gebruik wordt gemaakt van het begrip “virtueel trustkantoor”.
Verder is natuurlijk de vraag of de Nederlandse overheid door middel van de Wtt toezicht moet willen houden op buitenlandse aanbieders van trustdiensten in het buitenland aan Nederlandse afnemers.
Beste Ellen,
Er is natuurlijk niets virtueels aan de kantoren zoals beschreven door Van der Wulp in zijn boekje. Een van de bekendste advocatenkantoren van Nederland had ooit een zogenaamd ´virtueel trustkantoor´. Maar door invoering van de Wtt is het nu niet meer mogelijk om virtueel diensten aan te bieden die feitelijk ook hier in Nederland moeten plaatsvinden willen ze kunnen kwalificeren als trustdienstverlening.
Het is het Ministerie een doorn in het oog dat Nederlands kapitaal wegvloeit zonder belastingheffing aan de grens en de facto is er sprake van de omgekeerde situatie van het aanbieden van trustdiensten. Nederland biedt deze trustdiensten aan in de richting van UBO´s die in het buitenland zetelen en daar is een Wtt vergunning voor nodig. In de door Van der Wulp beschreven situatie worden diensten aangeboden vanuit het buitenland aan Nederlands ingezetenen. Hiervoor moet nu dus ook een Wtt vergunning worden overlegd. Naar mijn mening is dit indirect een beperking van de vrijheid van kapitaal, een van de 4 vrijheden uit het verdrag van Maastricht. Tevens is het een directe beperking ten aanzien van buitenlandse dienstverleners en dus een inbreuk op de vrijheid van dienstverlening uit datzelfde verdrag. De rechtvaardiging van deze inbreuken is redelijk dun. Zo zou Nederland een unieke wetgeving hebben ten aanzien van de trustsector. In andere trustjurisdicties gelden echter kapitaalseisen ten aanzien van trustkantoren en die kent Nederland niet. De klant wordt door de Wtt niet beschermd omdat de Wtt gericht is op bescherming van het Nederlandse stelsel. In andere jurisdicties wordt de klant dus wel beschermd. Andere jurisdicties kennen al jaren AML regelgeving.
Nederland komt met wetgeving die protectionistisch van aard is zonder aan te kunnen tonen dan Nederlandse gelden die naar het buitenland gaan terrorismefianciering of witwassen stimuleren waardoor er een rechtvaardiging zou zijn voor een dergelijke wettelijke beperking zoals hierboven beschreven.
Jouw vraag is natuurlijk terecht, hoe gaat DNB dit allemaal controleren? Er is geen register waar virtuele trustdienstverleners in staan vermeld, ook is er geen nieuwe categorie trustdiensten bijgekomen, in de zin van ´virtueel´ zoals Van der Wulp´s boekje zou kunnen suggereren.
Met vriendelijke groet,
Rogier