In hoger beroep oordeelde het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 26 oktober jl. dat De Nederlandsche Bank (DNB) handelde in strijd met het lex certa-beginsel door boetes aan bestuurders van een pensioenfonds op te leggen wegens overtreding van artikel 116 van de Pensioenwet (Pw). Uit het artikel 116 Pw en de parlementaire geschiedenis kan niet worden opgemaakt dat de (beleggings)activiteiten van het pensioenfonds een overtreding opleveren van het verbod van nevenactiviteiten zoals bepaald in artikel 116 Pw, aldus het College.
Hierbij speelt een rol dat DNB afwist van de activiteiten er geen duidelijke informatie van DNB was over de grens tussen wel en niet toegestane nevenactiviteiten. Zie onder meer overweging 5.7.3 (markering door mij):
Ook al was, zoals DNB herhaaldelijk naar voren bracht, haar beoordeling toen een toets op hoofdlijnen, vooral gericht op de statuten en het pensioenreglement, uit haar brief van 3 november 2009 blijkt dat DNB kennis heeft genomen van het beleggingsbeleid van [het pensioenfonds] en zich daarover ook een oordeel heeft gevormd. Ook al ontneemt dat [het pensioenfonds] niet haar eigen verantwoordelijkheid om zich aan de wet te houden, het relativeert wel in betekende mate de door DNB bepleite destijds bestaande evidentie dat de arbitrage- en beleggingsactiviteiten van [het pensioenfonds] niet tot de kernactiviteiten van een pensioenfonds behoren. In dat verband wijzen appellanten terecht er op dat de website van DNB indertijd vermeldde dat in de Pw geen harde grens is opgenomen voor pensionfondsen voor het verrichten van andere activiteiten in verband met pensioen en pensioenfondsen zelf kunnen bepalen wat zij wel en niet doen in verband met pensioen, mits de toezichthouder daar geen bezwaren tegen heeft. Niet in geschil is dat [het pensioenfonds] van DNB – ondanks dat DNB op de hoogte was van haar beleggingsbeleid – noch in het kader van de inschrijvingsprocedure, noch tijdens een nadere integrale toetsing in 2011 een signaal heeft ontvangen dat zij niet slechts activiteiten verricht in verband met pensioen en werkzaamheden die daarmee verband houden.
Het betrof boetes van EUR 25.000 per statutair bestuurder. Eerder vond de Rechtbank Rotterdam dat de boetes wel terecht waren opgelegd.