DNA-afname bij veroordeelde witwassers

Bij een veroordeling wegens witwassen zou je niet zo snel denken aan afnemen van DNA bij de veroordeelde. Toch gaat dat gebeuren, want er is een wetsvoorstel in behandeling [1] dat dit mogelijk maakt. In de nota naar aanleiding van het verslag [2] wordt dit toegelicht (markering door mij):

Op grond van de Wet DNA-V kan de officier van justitie een DNA-bevel geven als de betrokkene wegens een voorlopige hechtenis-misdrijf tot bepaalde straffen is veroordeeld. Voorlopige hechtenis-misdrijven zijn misdrijven waarop vier jaar gevangenisstraf of meer is gesteld en enkele andere misdrijven waarop een lager gevangenisstrafmaximum is gesteld (artikel 67, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering). Het gaat om een breed palet aan ernstige misdrijven: van vermogensmisdrijven tot seksuele en geweldsmisdrijven. Ook kan het gaan om misdrijven tegen de openbare orde, zoals openlijke geweldpleging of deelneming aan een criminele organisatie. Ten aanzien van dezelfde categorie verdachten wordt nu de conservatoire afname van celmateriaal geïntroduceerd. In paragraaf 3.1 zette ik al uiteen dat uit in 2019 uitgevoerd WODC-onderzoek blijkt dat onvindbare veroordeelden – de categorie veroordeelden bij wie niet kon worden overgegaan tot de afname van celmateriaal – vooral zijn veroordeeld voor vermogensmisdrijven (waaronder in dat onderzoek worden geschaard: diefstal, valsheid in geschrift, verduistering, bedrog, heling en witwassen). Veroordeelden van ernstige gewelds- en zedendelicten zitten vaak gedurende hun proces vast, zodat zij ook niet onvindbaar zullen zijn na een veroordeling. Er is niet voor gekozen om te differentiëren tussen verschillende categorieën voorlopige hechtenismisdrijven, waarbij bijvoorbeeld voor de ene categorie (de zwaarste gewelds- en zedenmisdrijven) wel conservatoire celmateriaalafname zou worden geïntroduceerd, en voor de andere categorie (lichtere voorlopige hechtenis-misdrijven) niet. Allereerst omdat, zoals in paragraaf 3.1 al aan de orde kwam, juist bij relatief lichte voorlopige hechtenis-misdrijven het percentage onvindbare veroordeelden het grootste is. Maar vooral ook omdat uit voornoemd WODC-onderzoek blijkt dat juist bij deze misdrijven het vaakst een overeenkomst in de DNA-databank wordt aangetroffen tussen een DNA-profiel van een persoon en een DNA-profiel van een spoor. Dat onderstreept het belang om de DNA-profielen van deze onvindbare veroordeelden – die zeer overlast gevende delicten plegen – in de DNA-databank op te nemen. Ik wees er in dat verband al op dat vermogensdelicten de delictscategorie vormen waarin het meest wordt gerecidiveerd, en DNA-onderzoek dus een duidelijke meerwaarde kan hebben, mits het DNA-profiel van de dader zich in de DNA-databank bevindt.

 

Noten:

[1] Wijziging van de Wet DNA-onderzoek bij veroordeelden en het Wetboek van Strafvordering in verband met de introductie van conservatoire afname van celmateriaal en enkele andere wijzigingen met betrekking tot DNA-onderzoek, dossier 36 753: Tweede Kamer site. Het wetsvoorstel is op 26 mei 2025 ingediend.
[2] Nota naar aanleiding van het verslag van 12 december jl.

Onbekend's avatar

About Ellen Timmer

Weblog: https://ellentimmer.com/ ||| Microblog: https://mastodon.nl/@ellent ||| Motto: goede bedoelingen rechtvaardigen geen slechte regels
Dit bericht werd geplaatst in ICT, privacy, e-commerce, Strafrecht en getagd met , , . Maak de permalink favoriet.

Plaats een reactie