De Raad voor de rechtspraak liet op 23 februari weten dat het voorstel inzake een uitzondering voor journalisten op een gebiedsverbod niet werkbaar is voor de rechtspraak:
Het wetsvoorstel waarmee verblijf van journalisten in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied als niet-strafbaar wordt gesteld, is door mogelijke bewijsproblemen niet altijd werkbaar voor rechters. Dit stelt de Raad voor de rechtspraak in een vandaag gepubliceerd advies over het wetsvoorstel. Het kan in sommige gevallen voor de rechter ondoenlijk worden de waarheid boven tafel te krijgen.
Het wetsvoorstel borduurt voort op een eerder wetsvoorstel waarmee het verblijf in een door een terroristische organisatie gecontroleerd gebied strafbaar wordt gesteld. Omdat hiermee het werk van journalisten (en medewerkers van hulpverleningsorganisaties) ook strafbaar wordt, wil het kabinet met het voorliggende wetsvoorstel voor deze groep een uitzondering maken. De Raad onderschrijft het belang hiervan en wees zelf al eerder op de kwetsbare positie van journalisten en hulpverleners als verblijf in terroristisch gebied strafbaar wordt. Maar de manier waarop een journalist of publicist zich kan beroepen op de zogenoemde strafuitsluitingsgrond kan volgens de Raad tot bewijsproblemen leiden.
Eenvoud
In het memorie van toelichting staat volgens de Raad ‘met de charme van eenvoud’ omschreven dat het voldoende is als iemand kan aantonen werkzaam te zijn (geweest) voor een onpartijdige humanitaire organisatie of als journalist of publicist. Dit kan worden aangetoond door middel van een verklaring van een werkgever of opdrachtgever, loonstrook of arbeidscontract, of (voor journalisten en publicisten) door het bezit van een perskaart of de gepubliceerde berichtgeving. En daar wringt de schoen, vindt de Raad. Want wat als het gaat om een freelancer voor wie publicatie nog niet direct aan de orde is en die niet is aangesloten bij de vakvereniging voor journalisten en geen perskaart heeft?
Waarheid
De rechter zal moeten oordelen over de gevallen waarbij het Openbaar Ministerie het beroep op de strafuitsluitingsgrond betwist. Het zal gaan over zaken waarbij de verdenking is dat iemand niet uitsluitend in het gebied was met journalistieke bedoelingen. Voor een publicist zal het lastig worden het tegendeel te bewijzen anders dan met zijn eigen verklaring. Voor de rechter zal het niet eenvoudig zijn om het aangedragen bewijs op betrouwbaarheid en geloofwaardigheid te onderzoeken. Getuigen uit het betreffende gebied zullen niet snel kunnen worden gehoord. ‘Te voorzien is een gemankeerd onderzoek naar de waarheid op grond waarvan een rechter in alle redelijkheid geen oordeel gevraagd kan worden respectievelijk kan geven’, schrijft de Raad. Hij adviseert het kabinet nadere criteria of voorbeelden te beschrijven die de rechter handvatten kunnen bieden voor dergelijke situaties.
Advies strafuitsluitingsgrond journalisten en humanitair hulpverleners
Eerdere berichten op dit blog over dit merkwaardige wetsvoorstel zijn hier te vinden.
Aanvulling 15 maart 2022
Ook het NJCM en Amnesty International hebben kritiek op het consultatievoorstel. NJCM schreef in de laatste nieuwsbrief, waarin wordt verwezen naar een artikel van 2 februari jl.:
Inbreng internetconsultatie over Wetsvoorstel strafuitsluiting hulpverleners in terroristische gebieden
Eind januari hebben het NJCM en Amnesty International Nederland bijgedragen aan de internetconsultatie over het aanvullende Wetsvoorstel strafuitsluitingsgrond humanitaire hulpverleners en journalisten.
In deze inbreng hebben wij onze fundamentele zorgen geuit over de noodzakelijkheid van dit wetsvoorstel en zijn wij kritisch over de beperkte uitzonderingsgrond die alleen geldt voor humanitaire hulpverleners en journalisten. In het geval dit wetsvoorstel toch doorgang vindt, hebben wij verzocht om mensenrechtenorganisaties en advocaten ook expliciet mee te nemen in de uitzonderingsgrond, zodat zij ook onafhankelijk hun werk kunnen blijven uitvoeren.
Meer informatie en de opgestelde brief via dit artikel op onze site.