Op 23 december jl. heeft de Hoge Raad in de VPV-zaak uitspraak gedaan. De inhoudsindicatie op rechtspraak.nl luidt:
Onrechtmatige daad. Schade door ontslag na besluiten (houdende aanwijzingen) van DNB en AFM, welke besluiten later door CBb zijn herroepen. Geen aansprakelijkheid DNB en AFM voor schade geleden na in strafzaken gewezen vonnissen waarin veroordeling benadeelden ter zake van overtreding art. 46 (oud) Wte 1995. Oordeel dat deze vonnissen tot dezelfde, voortdurende, schade zouden hebben geleid, en aangemerkt moeten worden als latere gebeurtenis die voor risico benadeelden komt (vgl. HR 7 december 2001, LJN AB2795, NJ 2002/576). Maatschappelijk belang van de eis dat betrouwbaarheid bestuurder van kredietinstelling buiten twijfel dient te staan. Onbegrijpelijk oordeel dat aan DNB en AFM toe te rekenen omstandigheden voor 40% tot de schade hebben bijgedragen. Hoge Raad doet zelf de zaak af. Schade blijft geheel voor rekening benadeelden.
In zijn conclusie bespreekt AG mr. J. Spier de zaak en maakt onder meer de interessante opmerking dat (het bedrijven van) juridische dogmatiek geen doel op zich, maar (slechts) een hulpmiddel voor (onder meer) de rechter, waaraan niet steeds even veel, laat staan doorslaggevende, betekenis toekomt.
De passage waar dit uitkomt luidt:
De vorderingen komen er, ontdaan van de schaarse franje, op neer dat twee gewezen bestuurders, die zich in de uitoefening van hun functie te buiten zijn gegaan aan een economisch misdrijf en die ter zake – naar op basis van de strafarresten van Uw Raad inmiddels als vaststaand kan worden aangenomen – materieel gesproken terecht zijn ontslagen vergoeding bij de samenleving komen vragen voor hun pretense schade als gevolg van – kort gezegd – procedurele onvolkomenheden van AFM en DNB. Dat is uiteraard hun goed recht, maar het ligt weinig voor de hand om dergelijke vorderingen te honoreren. (…)
Dat het in essentie om niet meer dan procedurele onvolkomenheden gaat, blijkt ook uit (…). Daaraan doet niet af dat deze betreurenswaardig zijn en dat het CBb deze (als ik dat zeggen mag) terecht aan de kaak heeft gesteld.
(…) Zeker in de huidige tijd is maatschappelijk niet te uit te leggen en nog minder te rechtvaardigen dat in een setting als geschetst onder 3.2 schadevergoeding moet worden betaald.
(…) Dat klemt eens te meer in het licht van de royale vergoedingen die beiden voor hun werkzaamheden (waarin de misdrijven zijn gepleegd) meenden te moeten incasseren; zie onder 2.1.
(…) In mijn ogen is daarom niet aan twijfel onderhevig dat het bestreden arrest moet sneuvelen en dat de vorderingen thans kunnen worden afgewezen. De vraag is slechts langs welke weg(en) die vernietiging kan worden bewerkstelligd.
(…) Hierbij valt, voor zover nodig, nog het volgende te bedenken. Art. 46 Wte (oud) wortelt in Europese regelgeving.(4) Het is de taak van de nationale rechter te voorkomen dat het nuttig effect van dergelijke regelgeving teloor gaat.(5) Dat zou naar mijn mening het geval zijn wanneer het standpunt van [eisers] zou worden gevolgd, al is bij juridisch dogmatisch scherp slijpen zeker iets voor hun standpunt te zeggen. Maar, zoals hierna zal blijken, er valt meer op af te dingen. Bovendien is (het bedrijven van) juridische dogmatiek geen doel op zich. Het is een hulpmiddel voor (onder meer) de rechter, waaraan niet steeds even veel, laat staan doorslaggevende, betekenis toekomt. (…)
Noten (…)
4 Zie nader de strafarresten van Uw Raad rov. 4.
5 Vgl., zij het over de “omgekeerde” situatie dat geen beroep is ingesteld, B.P.M. van Ravels, AV&S 2010/1 blz. 21.
Ook voor het overige is het een interessante conclusie.