Het EU-Hof heeft op 9 november 2023 in een Oostenrijkse zaak (zaak C-376/22) geoordeeld over een Oostenrijkse wet die beoogt illegale online inhoud te bestrijden.
Het Hof oordeelde:
Artikel 3, lid 4, van richtlijn 2000/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2000 betreffende bepaalde juridische aspecten van de diensten van de informatiemaatschappij, met name de elektronische handel, in de interne markt („richtlijn inzake elektronische handel”)
moet aldus worden uitgelegd dat
algemene en abstracte maatregelen ten aanzien van een algemeen beschreven categorie van bepaalde diensten van de informatiemaatschappij, die zonder onderscheid gelden voor alle aanbieders van die categorie diensten, niet vallen onder het begrip „maatregelen die worden genomen ten aanzien van een bepaalde dienst van de informatiemaatschappij” in de zin van die bepaling.
Uitgangspunt in Richtlijn 2000/31/EG is dat toezicht wordt uitgeoefend door de lidstaat van herkomst. Andere lidstaten kunnen onder strikte voorwaarden en in specifieke gevallen maatregelen nemen om de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of de bescherming van de consument te waarborgen. De Oostenrijkse wet voldeed niet aan die eisen.
Meer informatie:
- Persbericht van het EU-Hof (Engelstalig).
- Uitspraak in het Nederlands
- Overzicht van documenten bij het EU-Hof.
- Bespreking van de uitspraak op ECER.
Ellen Timmer - juridische artikelen en berichten 
de openbare orde, de bescherming van de volksgezondheid, de openbare veiligheid of de bescherming van de consument…..
Dit blinkt uit in vaagheid. Zo vind je altijd wel een stok om de hond te slaan. En blijkbaar moet op zeker ogenblik de rechter er aan te pas komen om tot een interpretatie te komen. In mijn ogen bedenkelijk. Alles hangt af van de instelling van hen die op zeker ogenblik het recht hebben zo’n regel toe te passen. Welke garantie hebben we dat ons niet de mond wordt gesnoerd. En natuurlijk weer in het algemeen belang.